Werkwoordspelling verleden tijd

In de verleden tijd vertel je over dingen die al zijn gebeurd. Als je werkwoorden in de verleden tijd spelt, laat je zien dat iets in het verleden heeft plaatsgevonden.

Dus "ik sprong" is het verleden van "springen", en "ik zwom" is het verleden van "zwemmen". Het is belangrijk om de juiste vorm te gebruiken, zodat mensen weten wanneer iets in het verleden is gebeurd.